Blog

Na een afscheid van een dierbare kan er veel veranderen. Deze veranderingen zorgen vaak voor situaties die moeilijk, onhandig of verdrietig zijn.

Daarover gaan onderstaande verhalen.

O-ver-le-den

Giechelend fietsen de twee meisjes naast elkaar door de groene laan. Er liggen al veel beukennootjes op de weg. Als je daar overheen fietst dan knispert dat zo lekker. Al slingerend proberen ze zoveel mogelijk nootjes te raken. Ze zijn 7 jaar oud en beste vriendinnen.

Verderop stoppen ze even bij de paardenwei. Eefje trekt een grote pluk gras uit de berm. De twee paarden sjokken snuivend naar het hek. Sanne doet een stapje achteruit en kijkt hoe Eefje het gras op haar vlakke hand legt en onder de neus van het bruine paard houdt. De lange tong likt het in één keer naar binnen.

Eefje kijkt trots achterom. ‘Hij bijt niet, hoor. Het kriebelt alleen een beetje. Gisteren heb ik een paard voor papa getekend.’ Sanne denkt even na en vraagt dan: ’Slaapt jouw papa nou?’

‘Nee, hij slaapt niet hoor. Hij is dood. Je kan ook zeggen: o-ver-le-den.’

‘Oh, mijn moeder zei dat hij slaapt en niet meer wakker wordt.’

‘Nee, hij slaapt niet. Hij is toch ook weg.’

‘Net als de vader van Sem? Die ging ook weg’

‘Nee, die is in een flat gaan wonen. Die is toch niet dood,’ zegt Eefje ongeduldig.

Sanne zwijgt. Dan stappen ze weer op en fietsen het laatste stukje naar Eefjes huis.

‘Fijn dat je er bent Sanne,’ zegt Vera, Eefjes moeder. Ze zitten aan tafel met een beker sap. Vera heeft een groot zeil over de tafel gelegd en de knutselspullen klaargezet. Sanne kijkt geïnteresseerd naar alle kleuren glitters. Knutselen doen de twee vriendinnen het allerliefst. Geconcentreerd wordt er geknipt en geplakt met gekleurd papier, kraaltjes en glitters.

‘Prachtig, meiden,’ zegt Vera, als ze de kunstwerken komt bewonderen. Ze maakt op de schouw wat ruimte voor het werkstuk van Eefje. Sanne kijkt naar de schouw en de kast die volstaan met kaarten. Op velen staat een boom die zijn blaadjes verliest of een zon die ondergaat.

‘Die willen we graag nog bewaren,’ zegt Vera, als ze Sanne ziet kijken. Eefje pakt van de schouw plechtig een kleurig boekje. Op de voorkant staat een vrolijke foto van Eefje met haar vader.

‘Dit heeft hij mij gegeven toen hij in het ziekenhuis lag’. Ze bladert langs foto’s van haarzelf met haar vader. De teksten kan ze niet zo snel lezen maar trots toont ze kiekjes van verjaardagen en vakanties.

‘Maar,’ vraagt Sanne aarzelend, ‘waar is jouw papa dan nu?’

‘Op het kerkhof. Daar is hij begraven,’ zegt Eefje. Sanne kijkt vragend naar Vera.

‘Willen jullie er misschien even langsgaan?’ vraagt deze.

‘Ja. Dan kan je mijn paardentekening zien.’

Dat wil Sanne wel.

Het graf staat vol bloemstukken. Bloemen met veel kleuren en wilde takken ertussen.

‘Mooi,’ zegt Sanne als ze de paardentekening in het plastic mapje bewondert. Maar ondertussen peinst ze over Eefjes vader die onder die berg met bloemen ligt. Net als Pluis, haar hamster, bedenkt ze. Ze vond hem afgelopen winter op een ochtend in een hoek van zijn kooi. Mama legde uit dat hij oud was en moest slapen. Met haar vader heeft ze Pluis in een doosje achter in de tuin begraven. Ze mocht er een zakje zaadjes op strooien. Dat zijn nu mooie blauwe bloemetjes. Vergeet-me-nietjes.

Als haar moeder haar later ophaalt, laat ze trots haar knutselwerk zien.

‘Dat zet ik op het graf van Pluis. En die slaapt niet hoor. Hij is o-ver-le-den.’

Dierbare collega

Ik kom op kantoor

En zie je bureau

Natuurlijk moet ik het geloven

Je komt immers geen enkele dag meer binnenstappen


En de tijd geeft zoveel zoetheid

Van mooie dingen die we deelden

En de tijd geeft zoveel droefheid

Van pijn omdat je dood bent


Ik kan het niet geloven


Moeder, vriendin, oma,

kind, vrouw, maatje, collega

Ben je allemaal geweest

Even was ik deelgenoot van jouw leven


Kan iemand zomaar gaan

Ondanks de belofte van d' eeuwige duur

Spelen was jouw drijfveer

En genieten des te meer

Raar, het einde van een bestaan


Ik zie je nog zo vaak binnenkomen

Kan natuurlijk niet


Mag ik nog even een sigaretje met je roken

Even praten over het kind, de tuin, het werk, de wereld, het leven


Mag ik je nog even horen giechelen of schateren

Over flauwe en ondeugende grappen

En mag ik je dan ook weer horen zeggen

Hoe heerlijk je die ongein vindt


Klinkt misschien raar

Maar ik zou je nog zo graag

Es even ruiken en je handen weer es zien

En die dikke haarbos waarvan je dan zou zeggen

Dat daar nooit wat mee te beginnen viel


Mag ik je boterhammetjes op 't bureau nog even zien liggen

En misschien er zelfs een stukje van

Zullen we nog even zingen

Of door het gebouw lopen of naar buiten tussen de narcissen misschien


Mag ik je weer eens horen zeggen

Dat je mij knap vindt of lekker bezig

Of geweldig, nee hoor, grapje

Maar ik mis je complimenten wel, snap je


Ik zou zo graag je nog eens horen zeggen

Dat je de chef nog zo'n jongen vindt

en de onderzoekers nog van die kind'ren

Mag ik je dan ook nog even genoeglijk zien mopperen

Over al het aangedragen werk


Je aanwezigheid tegenover of naast me

Je blauwe ogen voor me zien

Dan glimlachen wij naar elkaar en zeggen

Zonder woorden

Het leven is goed, zo


Het kan toch niet echt anders zijn

Dan dat jij ons en mij ook heel erg mist?


Hoe kan iemand zomaar doodgaan

Terwijl ik dacht dat je er altijd zou zijn

Soms overvalt die vraag me zo intens, zo heftig

Dat ik helemaal dichtklap van de pijn

En denk dat ik stik van het verdriet

Maar dat gebeurt natuurlijk niet


Ik heb verdriet en ga ook door

Want ik hou wel van het leven


Ja, kind... zou je misschien wel zeggen

Sussen moet je je gedachten

Met de zoete herinnering


Ik slik een stuk of wat keren

Pak een dossier en zet de vaart erin

Het ongeluk

Vanaf het klimrek kijkt Sem naar Tom en Joris. Hij wil graag spelen, maar zijn vrienden hebben geen aandacht voor hem. Ze staan nieuwsgierig bij een groepje grotere kinderen. Ongeduldig wiebelt hij op en neer. Dan gaat de bel.

‘Er is een ongeluk gebeurd,’ zegt Tom als ze naar het lokaal van Juf Els lopen. ‘Er zijn kinderen doodgegaan.’ Sem begrijpt het niet zo goed.

In het lokaal staan de stoelen in een kring. Sem kijkt naar Juf Els. Haar ogen zijn rood en ze loopt druk op en neer. Nerveus zoekt hij een plek in de kring.


Els heeft zojuist in alle haast met haar collega’s overlegd. Het nieuws van het ongeluk bleek al bij de bovenbouw klassen te zijn doorgedrongen. Het team moet daarom snel handelen, ook al kunnen ze zelf nog maar nauwelijks bevatten wat er gebeurd is. Eén van de kinderen zat tot een paar maanden geleden bij Els in groep 4.

Aan alle klassen zullen ze de waarheid vertellen en daar niet omheen draaien. Antwoord geven op de vragen die gesteld worden. Ze kunnen het niet beter maken of minder erg.

Gespannen ziet Els de kinderen uit haar groep naderen. Nooit eerder heeft ze zo’n onderwerp met een klas besproken. Als groep 4 het lokaal binnenkomt, merkt ze dat het al gonst. Onrustige blikken volgen haar, terwijl ze langs de stoeltjes op en neer loopt. Als iedereen een plekje heeft gevonden en haar met grote ogen aankijkt, haalt ze twee keer diep adem en begint te praten.

‘Jongens, we gaan samen iets bespreken. Er is een ongeluk gebeurd…’


Roos stapt de lift in. Tevreden over haar gesprek van daarnet met de nieuwe opdrachtgever. Wanneer op de begane grond de liftdeuren weer open zoeven, kijkt ze op haar telefoon. Ze ziet een pushbericht van de nieuws-app, drie gemiste oproepen van haar moeder en een app-gesprek van de ouders van de groep van Sem. Haar oog valt op het nieuwsbericht. Al lezende hapt ze naar adem. Met trillende vingers belt ze haar moeder. Ria, haar moeder, neemt meteen op. Het is een andere school. De school van Job, Sems beste vriend. En Job is een van de kinderen. Hij was op slag dood. Ria heeft haar lunchafspraak al afgezegd. Ze zal zorgen dat ze op tijd bij school staat om Sem op te vangen.

Na het gesprek staart Roos voor zich uit. Opluchting en pijn. In gedachten ziet ze Job met zijn dansende blonde krullen vrolijk over haar tuinpad huppelen. Op weg naar zijn vriend Sem.


Ria is blij dat ze de auto heeft genomen. In het dorp lijkt het normale leven geheel tot stilstand gekomen. Bij de supermarkt, de bushalte en de bakker staan mensen in groepjes bij elkaar. Voor de zekerheid kiest ze een omweg. Niet langs de plek van het ongeluk.

Haar gedachten gaan terug naar acht maanden geleden. Naar de rit door het dorp in de politieauto, op weg naar het ziekenhuis. Ze kwamen te laat. Haar man was al overleden.

De agenten hadden in alle vroegte voor haar deur gestaan. ‘Hij is zijn sleutel vergeten,’ dacht ze nog toen ze de bel hoorde.

‘Mevrouw, we moeten met u praten. Er is een ongeluk gebeurd.’

Terwijl haar eigen wereld stilstond, daar achter in de politieauto, ging het dorp door alsof er niets aan de hand was. Ook de krant had er de volgende dag niets over geschreven.


Uitgelaten rent Sem op Ria af.

‘Oma, hoef ik niet naar de opvang? Mag ik dan nog even op het klimrek?’

Blij klautert hij langs de sporten naar boven. Als hij helemaal bovenin zit, kijkt hij naar Ria.

‘Oma, er is een ongeluk gebeurd. De juf zegt dat Job dood is.’

Hij blijft een poosje stil en even later druppen tranen in het zand onder het klimrek.

‘Ik mis opa,’ snikt hij.

Ik zie je gaan

Na het verlies van haar broer schreef onze collega Wia dit gedicht


Ik zie je gaan


Ik zie je gaan...ten onder

Ik zie je richten...te gronde

Je zou toch rechten...je rug

Je zou toch vechten...terug


Ik zie je staan...gebogen

Ik zie geen licht...in je ogen

Je zou toch zoeken…je kracht

Je zou toch vinden...vannacht


Jouw lust om te leven

Jouw zin om te geven

Een oeroud verlangen

Om ergens uit te hangen

Om ergens uit te hangen

Waar hang je nu weer uit


Op de toppen van je kunnen

Op het puntje van je stoel

Op de tuiten van je tranen

Op het brullend gehaalde doel

Op de tong waar je hart ligt

Op het bulderen van je lach

Op het einde van ‘t tunnellicht

Op de glans van de zilv’ren rand


In de hitte van het spel

In de golven van plezier

In het niet maar liever wel

In de seizoenen alle vier

In het lengen van de dagen

In het krieken van de dag

In het antwoord van de vragen

In de vrijheid van het mag

'Daar zijn we weer'

Met een diepe zucht stapt ze uit de auto en loopt richting de deur van het kantoor. Monique, die achter de receptie zit, kijkt ongemakkelijk als ze binnenstapt.

‘Sylvia, fijn je te zien. Hoe gaat het?’ Een vraag waar ze geen antwoord op weet.

‘Het gaat wel.’

Ze kijkt de gang in. Haar collega Koen loopt net zijn kantoor uit. Hij schrikt als hij haar ziet.

‘Hoi,’ zegt hij, en duikt snel het keukentje in.

‘Dalfsen verwacht je zo,’ zegt Monique.

Sylvia besluit om maar meteen door te lopen naar het kantoor van de directeur.

Hij zit al achter zijn bureau. ‘Ha, die Sylvia. Daar zijn we weer, hè.’ Ze grinnikt om het contrast van deze begroeting na al die bezorgde gezichten.

‘Hoe gaat het met je?’ Daar is hij weer, de goedbedoelde vraag waar ze geen antwoord op weet.

‘Mooi dat je er weer bent, hoor. Thuis zit je ook maar alleen. Je kunt beter wat onder de mensen zijn. Toch?’

Ze weet niet goed wat te zeggen.

‘Karin heeft je projecten goed opgepakt. De opdrachtgever is tevreden over hoe we dat hebben opgelost. Daar mogen we trots op zijn. Wij gaan empathisch met onze medewerkers om en zorgen dat de klanten er niet onder lijden.’

‘De klanten?’ vraagt Sylvia. Leden die ook onder de dood van Jeroen? De opdrachtgever had haar een kaart gestuurd om haar sterkte te wensen. Ze had er geen seconde over nagedacht of het goed zou komen met Karin en deze klant.

Dalfsen babbelt verder. Er is een nieuw project bij dezelfde opdrachtgever. Nu ze weer terug is, kan Sylvia daar mooi op worden ingezet. Dat is toch weer goed geregeld allemaal.

Ze merkt opeens dat ze nog helemaal niets heeft gezegd. Het lukt haar niet om zich te concentreren op zijn woorden.

‘…en dan moeten we het nog even hebben over je afwezigheid. Hoe zullen we die uren wegschrijven?’

Ze kijkt op. Daar had ze niet over nagedacht. Toen bleek dat Jeroen met spoed moest worden opgenomen, had ze naar kantoor gebeld en gezegd: ‘Hij is ziek en ze kunnen niets meer voor hem doen.’ De woorden ‘hij gaat dood’ kreeg ze toen nog niet over haar lippen.

Na dat telefoontje was het circus begonnen. De ambulance, de geduldige verpleegkundigen, de artsen met de bezorgde gezichten en alleen maar slecht nieuws. De longarts had het over een paar maanden, maar na vier slopende weken in het ziekenhuis, was hij overleden. Best gek dat het ook een opluchting was. De blinde paniek die ze voelde toen Jeroen steeds benauwder werd, maakte dat ze helemaal op was.

‘Ik heb nog geen verlof opgenomen dit jaar,’ hoort ze zichzelf zeggen. Ze rekent uit dat ze zes weken niet op kantoor is geweest. Ze heeft 25 vakantiedagen en het is nu half februari.

‘Nou, weet je wat, dan schrijven we de helft op ‘ziek’. Dat is dan voor onze rekening.’

Dalfsen maakt tevreden een aantekening en Sylvia denkt bezorgd aan de rest van het jaar en haar verloftegoed dat zojuist gekrompen is tot 10 dagen.

Een jaar later

Hij hoort het nieuws onderweg op de radio. Een vliegtuig, met bijna 300 inzittenden, is neergestort. Er zijn Nederlandse slachtoffers. Hoeveel, dat is nog niet zeker.

Thuis zet hij de tv aan voor het Zes uur Journaal. Het vliegtuig ligt in een afgelegen gebied waar het oorlog is. De eerste beelden zijn rauw en aangrijpend. Wrakstukken, koffers, knuffels, reisgidsen en paspoorten. Ze liggen in een smeulend veld met zonnebloemen. En tussen al die persoonlijke spullen liggen ook de lichamen van de slachtoffers. Hij staart geschokt naar de tv.

Bij EenVandaag komen de beelden opnieuw voorbij. Mannen in uniform, met mitrailleurs aan de schouder, lopen tussen de wrakstukken. Inmiddels is duidelijk dat er veel Nederlanders zijn omgekomen. De minister-president keert acuut terug van vakantie. De beelden van het zonnebloemenveld worden afgewisseld met de eerste verhalen over de slachtoffers. Een Australisch echtpaar verliest hun drie jonge kinderen, maar er zijn ook complete gezinnen omgekomen. Hij blijft roerloos naar de tv kijken en merkt niet dat hij honger heeft.

Bibberig zapt hij van journaal naar journaal en tenslotte naar Nieuwsuur. De correspondent is op de rampplek gearriveerd. Aangeslagen doet hij verslag van wat er allemaal gebeurt. Er worden slachtoffers geborgen, maar niemand weet waarheen ze worden gebracht.

Buiten is het inmiddels helemaal donker. Hij heeft nog steeds niets gegeten. Als het laatste nieuwsprogramma is afgelopen, maakt hij zich langzaam los van de tv. Vermoeid staat hij op. De spieren in zijn nek en rug doen pijn. In de keuken drinkt hij een glas water en staart weer voor zich uit.

’s Nachts ziet hij de reddingshelikopter. Eerst het klapperende geluid dat vanuit het dal steeds dichterbij komt. Dan verschijnt de helikopter met een enorm lawaai vanachter een rots en hangt even recht voor hem. Met een bocht landt hij op een vlak stuk weide van de Alp. Mannen in rode overalls lopen snel naar hem toe. Hij staat er als verlamd. Zijn benen voelt hij niet. Bezweet schrikt hij wakker. Hij staart naar het plafond totdat het buiten langzaam licht wordt.

’s Ochtends loopt hij met een kop koffie automatisch weer naar de tv. Het is chaotisch op de rampplek, vertelt de correspondent. Lichamen worden verplaatst en geborgen. Er zou ergens een trein staan. Niemand kan zeggen hoeveel lichamen daarin liggen en wanneer deze worden vrijgegeven. Hij kan zich niet van de tv losmaken.

De dagen erna zijn, ondanks de zomer, donker en somber. Als plotseling de bel gaat, weet hij niet welke dag het is, of hoe laat. Met een zucht staat hij op. De buurvrouw vraagt voorzichtig of het allemaal wel goed gaat. De gordijnen zijn al twee dagen niet open geweest. Hij merkt dat hij niet wil praten en doet de deur, zo gauw als hij kan, weer dicht.

Dan komt het bericht dat de trein kan vertrekken. De slachtoffers zullen morgen in Nederland aankomen.

’s Nachts staat hij weer op de berg. Het reanimeren bleek tevergeefs. Direct nadat ze in elkaar was gezakt, zag hij hoe het leven uit haar lichaam verdween. Die stralende dag in de bergen eindigde donker in de helikopter naast het levenloze lichaam van zijn vrouw. Hij moest zijn dochters bellen. En sterk zijn.

De volgende dag zit hij op tijd en gespannen voor de tv. De twee vliegtuigen verschijnen aan de horizon en landen stipt op tijd. Na een indrukwekkende ceremonie op de luchthaven volgt de minuut stilte.

In de verte luiden de kerkklokken.

En voor het eerst, een jaar na de Alp, huilt hij.

Feest

Een goudkleurige envelop ligt op de keukentafel. Geadresseerd aan Robert en Suus. Met een geïrriteerde zucht heb ik hem daar twee dagen geleden neergesmeten. Ik twijfel een moment maar scheur de envelop dan toch slordig open. Kleurige confetti dwarrelt op de tafel en de vloer. ‘FEEST’ staat er met grote letters op de kaart. Jos en Lenny worden samen 80. ‘Dit willen we graag met jullie vieren.’ Jullie.

Jos en Lenny. Dat is een poos geleden. Ik herinner me een e-mail. ‘Veel sterkte. Laat het weten als we iets voor je kunnen doen.’ Die woorden heb ik op tientallen kaarten gelezen. Lief. Maar zo werkt het niet.

En nu dus ‘FEEST’. Ik peins over het vriendengroepje rond Jos en Lenny. Even denken: Roel en Lonneke, Joep en Eva, Bram en Anouk. Wie nog meer? Oh ja, Hans en Trudy.

Ik besluit dat ik ga.

Het is een kroeg. Dat is fijn. Niemand kijkt op als je arriveert. Ik open de deur van het café en sta meteen midden in het feestgedruis. Wat beduusd kijk ik rond.

‘Hee Suus. Dat is lang geleden.’ Het is Hans. Trudy staat een stap achter hem en kijkt wat onzeker naar me.

‘Heb je Robert thuisgelaten?’ Hans krijgt een por in zijn rug van Trudy. Ze duwt Hans opzij en snelt naar me toe. ‘Hoe gaat het met je? Red je het allemaal een beetje?’ Ze kijkt me bezorgd aan. Hans kijkt verbaasd.

‘Gaat wel hoor. Met jullie?’

‘Bij ons prima. Hoe lang is het nou geleden, Suus?’ 23 weken en nog steeds is woensdag de moeilijkste dag van de week.

‘Een half jaar zoiets,’ zeg ik. Ik weet niet waarom ik er vier weken bij tel. Waarschijnlijk om het voor Trudy minder naar te maken.

‘Goh Suus,’ zegt ze. Ik mag Trudy.

‘Lief dat je er naar vraagt, maar we hoeven het er niet over te hebben. Gaan jullie nog op vakantie?’

Beiden opgelucht, babbelen we over Umbrië. Fantastisch mooi. Veel beter dan het drukke Toscane. ‘De basiliek van San Franciscus in Assisi mag je echt niet missen,’ hoor ik mezelf zeggen. Verder wil ik niet aan Italië denken.

Lonneke beschrijft een aantal grappige anekdotes over Jos en Lenny in haar speech. Een scherm toont foto’s van jaren geleden. Robert staat er ontspannen lachend op. Mooie foto.

De avond valt me mee, merk ik. Als ik naar de bar loop, zie ik Hans daar bij Joep en Roel staan. Hij zal ze ongetwijfeld gewaarschuwd hebben. Zodat zij niet dezelfde fout maken als hij daarstraks. Ik grinnik.

En dan zegt Joep jolig: ‘Hee Suus, ik hoor dat je weer single bent.’